De antifosfolipidenantistoffen
De aanwezige antistoffen richten zich niet rechtstreeks tegen fosfolipiden, maar tegen verschillende fosfolipidenbindende proteïnen. In de eerste plaats komt hier het ß2-glycoproteïne I (ß2-GPI) in aanmerking.
Veel bacteriële infecties gaan gepaard met een verhoogde synthese van antifosfolipidenantistoffen. In zeldzame gevallen treden klinische symptomen van APS op. Die antistoffen worden door de B-lymfocyten als reactie op epitopen van infectiekiemen aangemaakt. Bovendien kunnen andere externe factoren, zoals het innemen van bepaalde medicijnen of de aanwezigheid van een tumorziekte, worden gelinkt aan het optreden van dergelijke antistoffen.
Een andere hypothese berust op de aanmaak van natuurlijke antistoffen, die als gevolg van een infectie worden aangemaakt, maar door bepaalde negatieve omstandigheden (bv. bij oxidatieve stress) pathogeen worden.
Antifosfolipidenantistoffen kwamen voor bij 12 % van de oudere en 2 % van de jongere testpersonen
Speelt genetica een rol bij APS?
De aanwezigheid van antifosfolipidenantistoffen hangt minstens gedeeltelijk samen met een genetische aanleg via het HLA-systeem.
Bovendien wordt er gediscussieerd over een samenhang tussen bepaalde polymorfismen van het ß2-GPI-gen (Val/Leu 247) en het optreden van APS.
De pathogene rol van antifosfolipidenantistoffen
ß2-GPI is een in het plasma aanwezige proteïne, waarvan de fysiologische rol nog onbekend is. Ze bindt zich aan negatief geladen fosfolipiden, zoals cardiolipine, fosfatidylserine of fosfatidylinositol. Door die binding verandert de conformatie van ß2-GPI en komt er een cryptische epitoop vrij waaraan de antistoffen zich kunnen binden.
Antifosfolipidenantistoffen kunnen het hemostatische evenwicht veranderen doordat ze een invloed hebben op fysiologische stollingsbevorderende en -remmende reacties. Bovendien kunnen ze zich aan verschillende celsoorten binden, zoals endotheelcellen, monocyten of trombocyten en waarschijnlijk kunnen ze met trofoblastcellen interageren.
Antifosfolipidenantistoffen veroorzaken een infectietoestand van het endotheel en activeren zo het complementsysteem. Bovendien gaat de celactivering gepaard met het laten vrijkomen van micropartikels in de bloedsomloop.