Bijkomende testprocedures na verlenging van de PT of van de geactiveerde partiële tromboplastinetijd

Er kunnen diverse methoden worden gebruikt: mengproeven kunnen worden uitgevoerd om een deficiëntie te bepalen in een bepaalde factor of om circulerende anticoagulantia op te sporen. Een mengproef wordt normaal gesproken met een APTT uitgevoerd. Aangezien de tromboplastinereagentia die worden gebruikt voor het bepalen van de PT over het algemeen minder gevoelig zijn voor circulerende anticoagulantia, is het mogelijk dat mengproeven die met de PT worden uitgevoerd minder nuttige informatie opleveren.
Correctie of niet-correctie van de APTT wordt bepaald door het berekenen van de Rosner-index (RI) en wel als volgt:

RI = [(APTT gemengd – APTT standaard) / APTT patiënt] x 100

De APTT wordt beschouwd als gecorrigeerd wanneer de Rosner-index minder dan 12 % is. Hij is niet gecorrigeerd als de Rosner-index meer dan 15 % is. Tussen 12 en 15 % ligt een gebied van onzekerheid.
Correctie van de APTT tijdens de mengproef duidt op een stollingsfactordeficiëntie en wil zeggen dat de factoren moet worden gemeten.
Niet-correctie van de APTT duidt op een circulerend anticoagulans. Hoewel circulerend lupus anticoagulans normaal gesproken niet leidt tot een groter risico op hemorragie, kan dit type anticoagulans tegelijkertijd aanwezig zijn met een stollingsfactordeficiëntie en die laatste dus inderdaad maskeren.
Een niet-correctie van de APTT tijdens gemengde onderzoeken vereist dus dat moet worden gescreend op factordeficiëntie om een risico op hemorragie uit te sluiten.

Voor een verlenging van alleen de PT moet factor VII worden bepaald. Deze procedure kan worden uitgevoerd met een enkele verdunning van het te testen plasma, aangezien een mogelijke interferentie als gevolg van circulerend lupus anticoagulans beperkt is vanwege de relatieve geringe gevoeligheid van tromboplastines voor een dergelijk anticoagulans. Deze test kan echter worden uitgevoerd op diverse verdunningen van het te testen plasma om een eventuele interferentie definitief uit te sluiten. Factor VII-deficiënties kunnen al dan niet worden gedetecteerd: dit hangt af van het tromboplastine dat wordt gebruikt om de PT te bepalen omdat bepaalde tromboplastines ongevoelig zijn voor factor VII-deficiëntie.

Voor een verlenging van alleen de APTT moeten factor VIII, IX, XI en XII worden bepaald. Metingen met diverse verdunningen (gebufferd) van testplasma kunnen worden gebruikt om de aanwezigheid van circulerend lupus anticoagulans te compenseren. Dat zou een invloed kunnen hebben op de metingen en kunnen leiden tot een foutieve interpretatie wanneer tests op maar één verdunning van het te onderzoeken plasma worden uitgevoerd.

Een verlenging van de PT en van de APTT vereist een meting van de common route factoren, factor I (fibrinogeen), II, V en X. Net zoals bij factor VII, kan een test van factor II, V en X worden uitgevoerd met ofwel een enkele verdunning of diverse verdunningen van het te onderzoeken plasma.